Met het programma Bedrijven met gevaarlijke stoffen (BmGS) draagt de Inspectie in 2020 bij aan de procesveiligheid en bestrijding van acute en chronische blootstellingrisico’s aan gevaarlijke stoffen bij zowel BRZO-bedrijven als overige (chemische) bedrijven. Het aandeel van de Inspectie in de gezamenlijke BRZOinspecties kan hiermee in 2020 groeien naar 90%. Het programma Bedrijven met gevaarlijke stoffen wordt tevens in 2020 verder uitgebreid en omgevormd tot een deskundig dedicated team voor de aanpak van gevaarlijke stoffen.
Op dit vlak liggen er aanzienlijke uitdagingen voor een groot aantal Nederlandse bedrijven. In 2016 is de Inspectie gestart met het programma BmGS. Dit was mede ingegeven door het feit dat, ten opzichte van fysieke veiligheid, blootstelling aan gevaarlijke stoffen onderbelicht bleef.
In 2017 is de Inspectie gestart met onderzoek gericht op effectbereik. In 2017 en 2018 is de effectiviteit van inspecties onderzocht bij bedrijven waarin werknemers worden blootgesteld aan carcinogene, mutagene of reprotoxische (CMR) stoffen. Deze stoffen kunnen kanker veroorzaken, genen beschadigen of schadelijk zijn voor de voortplanting. Uit het effectonderzoek blijkt dat veel bezochte bedrijven een duidelijke progressie laten zien. Daarom gaat de Inspectie ook komend jaar door met het selecteren en inspecteren van bedrijven waar werknemers in aanraking kunnen komen met CMR-stoffen.
Lees de samenvattende kamerbrief over DmGS
Lees ook het jaarplan 2020 Inspectie SZW
Effectonderzoek blootstelling aan CMR-stoffen
In 2017 en 2018 zijn 80 bedrijven waar dergelijke stoffen voorkomen geïnspecteerd met een monitorlijst waarin inspecteurs informatie opnemen over het inspectiebezoek. Bij de inspecties is consequent het 4-stappenmodel gehanteerd: Stap 1 – Inventariseren en registreren van gevaarlijke stoffen, Stap 2 – Beoordelen van blootstelling van werknemers, Stap 3 – Maatregelen ter vermindering van de blootstelling, Stap 4 – Borging dat de eerdere stappen accuraat blijven. Op basis van deze informatie is een nulmeting tot stand gekomen. Bij ongeveer 70% van de bedrijven bleken aspecten niet op orde en is een handhavingstraject ingezet. Na het inspectietraject werd de monitorlijst opnieuw ingevuld. De verschillen tussen de twee monitorlijsten vormen de effectmeting. Uit de effectmeting blijkt dat veel bedrijven een duidelijke progressie laten zien. De scoringspercentages op de aspecten inventariseren, registeren en beoordelen zijn ruwweg verdubbeld. Ook is het gemiddeld aantal CMR-stoffen bij de tweemaal bezochte bedrijven afgenomen. Vervanging van stoffen door minder schadelijke alternatieven bleek bij de helft van de bedrijven mogelijk te zijn, maar er wordt nog niet voldoende proactief en structureel nagedacht over alternatieven